Dagelijks is er tweemaal hoogwater en tweemaal laagwater, er zit steeds zes uur tussen. Hierdoor ontstaan getijdenstromen.
Denk bij getij niet alleen aan de zee. Ook in de delta, dus rivieren landinwaarts die uitmonden in zee, kan je al dagelijks met hoogtewisselingen te maken krijgen.
Springtij
Tijdens springtij is er hoger hoogwater en lager laagwater dan gebruikelijk. Komt voor bij nieuwe en volle maan. Omdat het even duurt voordat het water op de aarde zich verplaatst, vindt springtij meestal een of twee dagen na nieuwe of volle maan plaats.
Doodtij
Het verschil tussen hoog- en laagwater is bij doodtij het kleinst. Doodtij komt tijdens het eerste en laatste kwartier van de maan voor. De aantrekkingskracht van de maan is dan zwakker omdat maan en zon in een hoek van 90 graden staan en elkaars krachten dus opheffen.
Getijdentabellen
In getijdentabellen vindt je de tijdstippen en hoogten van de getijden in een bepaald gebied. Wind en atmosferische druk hebben invloed op de hoogte en het tijdstip van de getijden. In een lagedrukgebied is het verschil tussen hoog- en laagwater groter, in een hogedrukgebied kleiner.
Kentering
Zodra het tij zijn maximum heeft bereikt, volgt een rustige periode: de kentering. De sterkte van de getijdenstromen varieert afhankelijk van de fase van het tij. Vlak voor en na de kentering zijn deze zwakker. Hanteer om te bepalen wanneer de stroming het sterkst/zwakst is de regel van twaalf. De getijdenstromen zijn het sterkst tijdens het derde en vierde uur na laagwater.
Regel van twaalf
- eerste uur: tij stijgt 1/12
- tweede uur: tij stijgt 2/12
- derde uur: tij stijgt 3/12
- vierde uur: tij stijgt 3/12
- vijde uur: tij stijgt 2/12
- zesde uur: tij stijgt 1/12
In andere woorden: een uur nadat het tij is gekeerd, is de stroming op de helft van de maximale sterkte. Twee uur nadat het tij is gekeerd, heeft de stroming 90 procent van haar capaciteit bereikt. Na drie uur is de stroming op het hoogtepunt.
In het algemeen worden op kaarten gevaarlijke getijdenstromen aangegeven, zoals stromen die draaikolken of hoge golven veroorzaken. Let goed op getijdenstromen bij nauwe doorgangen tussen bijvoorbeeld twee eilanden of een eiland en het vasteland. Getijdenstromen worden ook beïnvloed door de contouren van de bodem en de wind.