Belangrijkste betonningen en tekens
Laterale markering
Om de loop van een vaarwater zichtbaar te maken worden langs de rand op regelmatige afstand merktekens geplaatst. Bij markering van het bevaarbaar gedeelte worden de begrippen linker en rechter oever gebruikt. De bepaling daarvan doe je met je rug naar de hoge kant (waar het water vandaan komt) kijkend naar de lage kant (stroomafwaarts, waar het water naar toe gaat). Ook voor kanalen geldt van hoog naar laag, dus in de richting van een lager pand. Voor andere wateren zijn de volgende regels afgesproken:Getijdengebied: kijkend in de richting van de ebstroom.
- Zijvaarten en geulen: in de richting van de hoofdvaarweg.
- Meren: in de richting van de uitgang naar open water.
- Randmeren: kijkend vanaf Amsterdam.
De gebruikte betonning is herkenbaar aan vorm en kleur.
- De linkerzijde is spits of heeft een spits topteken met als hoofdkleur groen.
- De rechterzijde is stomp of heeft een stomp topteken met als hoofdkleur rood.
Splitsingen worden aangegeven door bolvormige tonnen met een combinatie van beide kleuren.
![]() |
Scheidingston vaarwater van gelijk belang (bol als topteken). Wordt wel: “midvaarwaterboei” genoemd. |
Cardinale markering
Als er een obstakel in het vaarwater is zoals een wrak of een ondiepte wordt dit gemarkeerd door cardinale betonning. Vanuit het obstakel wordt het gebied verdeeld in vier kompaskwadranten. De gebruikte betonningstekens hebben een topteken dat bestaat uit twee zwarte kegels, die loodrecht boven elkaar zijn geplaatst. De kleur geel/zwart is kenmerkend. Ieder kwadrant heeft zijn eigen herkenbare topteken en lichtpatroon. Voor het bepalen aan welke kant gepasseerd moet worden heb je dus een kompas nodig.
Voor het onthouden van de lichtkarakters kan je aan een klok denken, waarbij noord overeenkomt met 12 uur. Om twaalf uur slaat de klok de meeste slagen. De noordboei geeft veel geknipper (ononderbroken flikkering). Op drie uur ligt de oostboei met drie flikkeringen. Op zes uur ligt de zuidboei met zes flikkeringen. De lange schittering erna dient alleen om een duidelijk verschil te krijgen met de negen flikkeringen van de westboei die op negen uur ligt.
Het kenmerk van een schitterlicht is dat het schijnsel korter is dan de verduistering.
In bijlage 8 van het BPR (markering van het vaarwater), 1.3.3 (lichten) worden de volgende karakters beschreven:
- flikkerlicht = ononderbroken flikkering.
- schitterlicht = schijnsel is korter dan de verduistering.
- isofaselicht = schijnsel even lang als de verduistering.
- onderbroken licht = schijnsel is langer dan de verduistering.
- vast licht = ononderbroken schijnsel.